parallax background

Eindelijk weer kijken

13/12/12
<
 

Heidi de Mare

Het wachten is op een nieuw keerpunt. Met deze verzuchting eindigde Wieteke van Zeil (de Volkskrant, ‘Uit de kunst’, 08.12.2012) haar overpeinzing over kunst uit de Gouden Eeuw. Aanleiding was de magere rol die kunst is toebedeeld in de NTR-VPRO-serie De Gouden Eeuw. In de meeste afleveringen fungeren schilderijen als illustratieve ondersteuning van het behandelde thema. Dat kan ik, na het zien van de eerste aflevering, bevestigen. De oorzaak van deze slechte behandeling zoekt Van Zeil in de veelvoudige interpretaties waartoe de Goudeneeuwse schilderkunst aanleiding geeft. Om vervolgens een wat stoffig exposé te geven van auteurs die de afgelopen eeuw hun eigentijdse ideeën projecteerden in de kunst van de Hollandse meesters. Riegl, Haak en Schama passeren. Moraliserende iconologen (hoewel Eddy de Jong c.s. ongenoemd blijven) waren 40 jaar dominant, recentelijk vervangen door economen. Vandaar dat die ene aflevering waarin kunst centraal staat, de kunsthandel betreft. Hoewel interessant, biedt dat volgens Van Zeil geen soelaas voor een frisse blik. Overigens geldt dat evenzeer voor haar gedateerde leestips. Je zou haast denken dat er na 1995 weinig meer over de Gouden Eeuw is gepubliceerd. Het tegendeel is waar. In mijn proefschrift naar de Hollandse 17e-eeuwse kunsten heb ik voortgebouwd op veel nieuwe inzichten.

Om die rijkdom te kunnen waarderen, is echter een ander perspectief nodig. Tot mijn grote verbazing bleek dat Plato’s beeldvijandigheid hoog scoorde bij naoorlogse Nederlandse kunsthistorici, zij het boven de rivieren meer dan in het katholieke zuiden. Het woord kwam in de plaats van het beeld, het duiden verving het kijken. Peter van Straaten, Nicolaas Matsier, Rudi Fuchs, Henri van de Waal en anderen met verbeelding, hebben die – gereformeerde? – reductie altijd publiekelijk afgewezen. Ook mijn interesse verschoof, naar het beeld en geschriften gewijd aan de kunst van het schilderen. Ik ontdekte dat kunst niet eeuwig is: naast het 19e-eeuwse kunstbegrip dat de basis werd van de kunstgeschiedenis, in termen van uniekheid, genie, intentie en oorspronkelijkheid, was er het 17e-eeuwse kunstbegrip. Kunst verwees naar talent, kennis en oefening, naar oog, hand en verstand, nodig om een tafereel te schilderen.

En dat omvat meer dan de techniek die de 19e eeuw ervan maakte.Niet de filosoof Plato, maar de empiricus Aristoteles bepaalde het vroegmoderne denken over het schilderen, inclusief een uitgewerkt vocabulaire om over beelden en hun kwaliteiten te spreken. Dit 17e-eeuwse kunstbegrip is nog immer in ons taalgebruik aanwezig. Krantenkoppen en reclameslogans spreken over ‘de kunst van het reizen’ of ‘de kunst van het nietsdoen’.Ook als het gaat om ‘kunst’ is er dus een link tussen de Gouden Eeuw en onze tijd. Maar de kunsthistorische focus op het woord heeft dat langdurig aan het oog onttrokken. Via de Gouden Eeuw heb ik beter leren kijken. Ik heb ook begrepen dat mijn eerste, intuïtieve keuze voor de Hollandse 17e-eeuwse schilderijen én de klassieke Hollywoodfilm (mijn tweede vakgebied) beruste op het feit dat mijn oog bleef haken aan goed uitgewogen, doorgecomponeerde beelden. Het belang van de vormen, de kracht van de visuele retorica om de zintuigen te bespelen en daarmee de verbeelding te wekken, tekent beide domeinen.De beeldkennis die Jan Steen investeerde in de geplooide draperieën van breedzittende geschilderde vrouwfiguren is voor het geoefende oog zeer verwant aan de beeldkennis die Amerikaanse speelfilms en HBO-series beweegt. De overeenkomst tussen de historieschilderkunst en films als TROY of ALEXANDER zit niet in de thematiek, zoals Van Zeil meent. Die zit in de kennis om beelden te maken zoals ook de Twentse tentoonstelling REWIND betoogt aan de hand van beeldbegrippen van Carel van Mander, maar dat terzijde. De Gouden Eeuw maakt het mogelijk op een andere manier te kijken naar de enorme beeldenrijkdom om ons heen.

Er bestaat ook een grote behoefte aan kennis over beeld en maatschappelijke verbeelding. Wie er op let ziet een groeiend besef dat het visuele register – of het nu gaat om museale taferelen, persfotografie, film, documentaire, fotografie, strip of game – geen afgeleide is van de taal of het woord. Het beeld dient op de eigen merites beoordeeld te worden.Vandaar mijn pleidooi te komen tot een beeldwetenschap die zich op gedisciplineerd kijken baseert, een vocabulaire ontwikkelt dat ons helpt meer systematisch van gedachten te wisselen over oude en nieuwe beelden van hoge kwaliteit. Vandaar ook het opsporen van beeldformaties die zich in de Europese geschiedenis hebben gevormd.Dat alles vergt niet alleen modernisering van de kunstgeschiedenis. Het betekent ook dat eens flink de bezem gaat door de huidige wildgroei aan populaire mediastudies naar beeldcultuur, die over alles gaan, behalve over het beeld. Het betekent bovendien dat we ons moeten afvragen hoe het komt dat de huidige Nederlandse film, tv-serie en show zo weinig kwaliteit bezit, zolang toch het keurmerk van Nederlandse kunsten. Het betekent tot slot dat we eindelijk weer gaan kijken – en zien dat wat we beschouwden als gewone huiselijke taferelen met poetsende huisvrouwen, in feite met pigmenten belegde doeken zijn.