parallax background

Het eigenaardige betoog van Henk Kauffman over Rembrandt en de Hollandse woonrevolutie

12/01/21
<
 

Heidi de Mare

‘Rembrandt toont ons de verandering in het wonen in de eerste helft van de zeventiende eeuw’.

Deze wat eigenaardige conclusie trekt Henk Kauffman in het artikel ‘De revolutie van helder glas in de tijd van Rembrandt’, in NRC van vrijdag 7 januari 2021. Eigenaardig omdat de auteur er meerdere malen op wijst dat kostbare glas-in-loodvenster opduikt in schilderijen van Rembrandt en zijn leerling Dou, waarin dat venster ongepast is. Bijvoorbeeld in het ‘waarneembare’ armoedige interieur van Tobias en Anna met het bokje [1645]. ‘Met dit venster laat Rembrandt ons achter met een merkwaardig arm/rijk contrast’. Bijvoorbeeld omdat de plaatsing ervan bouwkundig onzinnig is. Zoals Dou die het glas-in-loodvenster aan de buitenzijde van het [naar binnen geopende] raam aanbrengt. ‘Architectonisch is dit een merkwaardige constructie’ luidt Kauffmans commentaar.

Kaufmann’s conclusie – ‘Deze ramen werpen op schilderijen een nieuw licht op de burgerlijke samenleving, waarbij families te zien zijn bij hun dagelijkse activiteiten’ – berust op enkele anachronistische aannamen. Ten eerste berust het op het negentiende-eeuwse idee dat zeventiende-eeuwse schilderijen een realistisch inkijkje geven in het toenmalige wonen. Zo ‘stapt Dou direct de Nederlandse huiskamer in’, bevestigt ook Kauffman. En zo ziet hij in een venster afgedicht met wasdoek ‘een teken van armoede’. Dan ziet Kauffman in deze schilderijen ‘het privé-vertrek’, de ‘privé-omgeving’ afgebeeld. Kortom ‘de privésfeer in de woonkamer’, die zich dan voor het eerst zou aandienen. Dat terwijl ook ‘privé-openbaar’ een negentiende-eeuws koppel is. Ten tweede, en in het verlengde daarvan, interpreteert Kauffman deze realistische glas-in-loodvensters soms allegorisch, als ‘de bron van verlichtende kennis’, zoals goed gebruik is sinds 1970, toen Nederlandse iconologen diepere betekenissen in of achter deze Hollandse schilderijen gingen opsporen om schilderijen te kunnen lezen en van een duiding te voorzien. Dan zien we, aldus Kauffman, bij De Filosoof van Rembrandt [1631]„«geestelijk» licht stromen vanuit en glas-in-loodvenster, links, terwijl het gebrekkige «aardse» licht komt van een haardvuur rechtsonder.“

 

Toch suggereert Kauffman juist zelf een veel vruchtbaarder, en meer gepaste uitleg van het verschijnen van deze glas-en-loodvensters in deze zeventiende-eeuwse schilderijen. Hij wordt daarbij echter belemmerd door het gebruikte vocabulaire: hij benoemt het glas-in-loodvenster als een ‘decoratief element’ [opgevat als ‘een voorwerp van schoonheid’] dat – net zoals andere, ‘steeds rijkere vormen van meubilair, stoelen, tafels en muziekinstrumenten’ in die tijd het woonvertrek van de burgers binnenkomen. Maar net zoals het vele Chinese porselein [pp.  135-138] dat in tal van vroegmoderne schilderijen verschijnt – en dat inderdaad in de Nederlanden aanwezig is – betekent een toename ervan op schilderijen geen bewijs van een toename in het dagelijkse wonen. De enige conclusie kan zijn dat het glas-in-loodraam (net zoals het Chinese porselein) de schilder de uitstekende gelegenheid geeft om zijn meesterschap te tonen (observatie en handvaardigheid in het schilderen van verschillende soorten stoffen] en tegelijk een extra visueel-retorisch uitdrukkingsmiddel verschafte waaruit een overtuigende schildering kon voortspruiten. In de woorden van Kauffman: „een duur glas-in-loodvenster dat een gouden gloed door het vertrek verspreidt“. Of iets verderop: “Het venster ‘is dienstig voor de lichtval, het clair-obscur, nodig voor een dramatische verdieping van gezichten, de verbeelding van emoties’.

 

In plaats dat er sprake is van een revolutie in het wonen in deze ‘huiskamertaferelen’, gaat het hier in deze kamergezichten, zoals ze in die tijd worden genoemd, om een revolutie in het schilderen, opgevat als visuele retorica zoals deze in de vroegmoderne tijd vorm krijgt [p. 135]. Er is dan ook geen sprake van dat er bij Rembrandt een ‘breuk met de schilderconventies’ plaatsvindt [ook een idee dat vanaf de negentiende eeuw tot feit is geworden], maar van het voor het eerst in die vroegmoderne tijd systematisch formuleren van de regels van de kunst van het schilderen, en daarbinnen werken ook Rembrandt en Dou.

 

Hoewel het elke liefhebber vrij staat om in hun vrije tijd de vroegmoderne schilderingen te zien wat men wil, berust de ‘ontdekking’ die Henk Kauffman doet – van huis-uit biochemicus en emeritus hoogleraar Coördinatie en Internationalisering van het onderzoek naar Chronische ziekten – op het voortgaan op het frame dat vooral musea de laatste decennia publiekelijk hebben uitgedragen.  Zou het niet interessanter zijn – ook voor het NRC-publiek – het spoor waarop Kauffman toevallig stuit, te vervolgen en daarbij de blik te wenden tot onderzoek door kunsthistorische specialisten waarin dat spoor stevig beargumenteerd en onderbouwd wordt?  

 

Heidi de Mare, beeldwetenschapper en bestuurslid Stichting IVMV, cum laude gepromoveerd op Het huis en de regels van het denken. Een cultuurhistorisch onderzoek naar het werk van Simon Stevin, Jacob Cats en Pieter de Hooch [2003], handelseditie, Huiselijke taferelen. De veranderende rol van het beeld in de Gouden Eeuw [Uitgeverij Vantilt 2012]. In februari 2021 verschijnt de bundel Bewegen en bewogen worden. Retorisch handelen in taal, beeld en muziek onder redactie van Arthur Kok [Thijmgenootschap], met mijn bijdragen: „Visuele retorica en de potenties van het beeld“ en „WHEN THEY SEE US [2019] en de eigentijdse zin van visuele retorica“.